Sinds de toevoeging in het gerechtelijk wetboek in 2015 heeft bemiddeling haar rol als alternatieve methode van conflictoplossing gestaag zien groeien.
Bemiddeling bestaat erin om, onder toezicht van een neutrale en onafhankelijke derde partij, de partijen bij elkaar te brengen om het conflict op te lossen door zich te concentreren op hun werkelijke belangen die verder reiken dan hun aangegeven standpunten en om tot een eerlijk akkoord te komen dat rekening houdt met de behoeften van elk van hen.
Om tegemoet te komen aan de groeiende geloofwaardigheid van het rechtsstelsel van bemiddeling heeft het een grondige herziening ondergaan, die op 1 januari 2019 in werking is getreden.
Wat zijn de fundamentele veranderingen?
Buitengerechtelijke bemiddeling
Naast het feit dat deze term wordt vervangen door de term “vrijwillige” bemiddeling, heeft de wetgever de volgende maatregelen genomen om alternatieve geschillenbeslechting verder aan te moedigen en de toepassing ervan te verbreden:
- de advocaten hebben de plicht de betrokkene in te lichten, in die zin dat zij de betrokkene voortaan op de hoogte moeten brengen van de mogelijkheid van bemiddeling, verzoening en elke andere methode van minnelijke schikking van geschillen (artikel 444, lid 2, van het Gerechtelijk Wetboek);
- De opdracht van de gerechtsdeurwaarders bestaat er nu in “te trachten, voor zover mogelijk, een minnelijke schikking van geschillen te bevorderen, met name door de justitiabelen te informeren over de mogelijkheid van bemiddeling, verzoening en elke andere wijze van geschillenbeslechting” (artikel 519, §4 van het Gerechtelijk Wetboek);
- het toepassingsgebied van de geschillen die kunnen worden bemiddeld, wordt uitgebreid en aangepast aan het toepassingsgebied van de arbitrage (artikel 1724 van het Gerechtelijk Wetboek);
- het beginsel van vertrouwelijkheid van de bemiddeling wordt verduidelijkt en versterkt om de geloofwaardigheid en de ontwikkeling van dit proces te waarborgen (artikel 1728 van het Gerechtelijk Wetboek).
Gerechtelijke bemiddeling
Het nieuwe artikel 1734 van het Gerechtelijk Wetboek versterkt de macht van de rechter nog verder doordat hij dat nu kan:
- op eigen initiatief, maar met instemming van de partijen, bemiddeling te gelasten (zolang het conflict nog niet in beraadslaging is genomen);
- na de partijen te hebben gehoord en wanneer zij van mening is dat onderlinge toenadering mogelijk is, automatisch bemiddeling te gelasten[1], tenzij alle partijen hiertegen bezwaar maken, met dien verstande dat tegen de door de rechter op grond van deze bepaling bevolen maatregelen geen beroep mogelijk is.
De rechter kan dus gebruik maken van het bemiddelingsproces, ook al is een van de partijen er geen voorstander van. De rechter heeft altijd een discretionaire bevoegdheid aangezien hij de bevoegdheid (en niet de verplichting) heeft om een dergelijke maatregel te bevelen. Het besluit van de rechter heeft dus alleen betrekking op de verplichting om deel te nemen aan een bemiddelingspoging.
Ook de nieuwe versie van artikel 1734 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat:
- tenzij de rechter anders adviseert, kunnen de partijen de naam van de bemiddelaar overeenkomen, ook al is de bemiddelaar niet geaccrediteerd;
- indien de partijen bij het verstrijken van de voor de opdracht van de bemiddelaar vastgestelde termijn geen overeenstemming hebben bereikt, kan de verlenging van deze termijn alleen worden toegestaan indien de partijen in onderling overleg daarom verzoeken.
Conclusie
De nieuwe maatregelen die zijn aangenomen op het gebied van alternatieve geschillenbeslechting weerspiegelen perfect de wens van de regering om ze een volwaardige plaats te geven in het gerechtelijk bestel.
Het valt nog te bezien hoe de rechtbanken deze nieuwe beginselen zullen toepassen en gebruik zullen maken van de mogelijkheid om de partijen te gelasten aan een bemiddelingsprocedure deel te nemen ondanks de uitdrukkelijke weigering van een van hen.
Ook al lijkt de aan de rechter verleende bevoegdheid voor sommigen onnatuurlijk (omdat dit in strijd is met het vrijwillige karakter van bemiddeling), de wetgever heeft waarborgen ingebouwd (de partijen aan het begin van de procedure horen, een toenadering moet mogelijk zijn, de mogelijkheid voor de partijen om het bemiddelingsproces te stoppen, enz.) om de relatie tussen alternatieve wijzen van bemiddeling en de toegang tot de rechter juist in evenwicht te brengen en te voorkomen dat deze laatste een ondergeschikte vorm van conflictoplossing wordt.
Het lijdt geen twijfel dat bemiddeling een reeks voordelen biedt in die zin dat het de partijen leidt tot een aanvaardbare, onderbouwde, duurzame, gepersonaliseerde, vertrouwelijke en kortetermijnoplossing. Belangrijker nog, het biedt de partijen de mogelijkheid om een actieve rol te spelen bij het oplossen van zowel het geschil als het onderliggende conflict.
Bij Deminor worden we dagelijks geconfronteerd met conflicten tussen aandeelhouders van bedrijven en stellen we vast dat de standpunten van de verschillende partijen vaak zeer snel worden bevroren, wat het succes van de onderhandelingen bemoeilijkt. Elke partij verdedigt de verdiensten van haar standpunt en onderhandelt over een standpunt waarbij geen van beide partijen de positie van de andere partij wenst te ontmoeten met het risico van “gezichtsverlies”. Wanneer we optreden als onderhandelaar voor een aandeelhouder, proberen we de onderhandelingen altijd te richten op de respectievelijke belangen en behoeften van elke partij om zo een duurzame en gerespecteerde oplossing te vinden in het belang van de partijen, maar ook van de onderneming. Soms kunnen deze onderhandelingen zeer moeilijk zijn, vooral wanneer de emotionele component de overhand heeft, en de aanwezigheid van een neutrale, onafhankelijke en onpartijdige bemiddelaar kan helpen om tot een akkoord te komen. In die zin lijkt ons de versterking van de rol van de wetgever als bemiddelaar een stap in de goede richting.
[1] De rechter kan bemiddeling bevelen, hetzij op de inleidende zitting, hetzij op de zitting met uitstel op een vroege datum, hetzij op een zitting die uiterlijk op de laatste dag van de maand volgend op de maand waarin de eerste conclusies van de verweerder zijn neergelegd, is gepland.